Kroatië tussen de twee Wereldoorlogen(deel 2) (deel 1) Het keerpunt was 20 juni 1928, toen Stjepan Radic dodelijk gewond werd door een Servisch parlementslid (Puniša Racic) te midden van een zitting van het parlement. Radic stierf op 8 augustus en 300 000 mensen kwamen in Zagreb bijeen om zijn begrafenis bij te wonen op 12 augustus.
Militaire dictatuur Het establishment gebruikte de nieuw gecreëerde opschudding om haar centralisatie van de macht voort te zetten. Op 6 januari 1929 kondigde Koning Alexander de dictatuur aan en stuurde het parlement naar huis. Vele politieke partijen, waaronder de boerenpartij, werden verboden. De rechtse partij HSP (Kroatische Partij van het Recht) werd verboden, ging ondergronds en werd de Ustasi-beweging.
Joegoslavië ging verder op het pad van militarisatie van zijn staat. Het bewapende zich tegen mogelijke aanvallen va zijn buren Italië en Bulgarije. Op 3 oktober 1929 werd het land verdeeld in negen provincies (banovina) en herdoopte de staat zich in Koninkrijk van Joegoslavië. De Koning stelde een nieuwe grondwet op en organiseerde nieuwe verkiezingen voor een parlement maar enkel met kandidaten die op 'goedgekeurde' lijsten stonden.
Katholieken en Orthodoxen In 1934 werd Koning Alexander in Marseille vermoord door verbannen Macedoniërs en -naar verluidt - met de hulp van Kroaten. Het land werd verder bestuurd door de jonge Petar maar onder het oog van een koninklijk comité. Het land bleef centraal geleid, oppositiepartijen mochten weliswaar meedoen aan verkiezingen, maar de verkiezingswetten en de procedures bleven meer dan ondemocratisch.
Het Koninklijke Joegoslavië had ook religieuze problemen met de Kroatische bevolking, daar de regering verdragen met het Vaticaan niet kon ratificeren. De regering wou dit wel tekenen maar werd teruggefloten door niet minder dan de Servische Orthodoxe Kerk, die aan het lobbyen was tegen een officiële sanctie van de Rooms-Katholieke kerk. De Servische Orthodoxe Kerk dacht dit verdrag haar invloed zou verzwakken. Ze organiseerde publieke protesten, en tijdens een van die protesten in 1937 werden verschillende Orthodoxe priesters en gewone burgers gewond in gevechten met de gendarmerie in Belgrado. Het verdrag werd nooit ondertekend, de onofficiële supprematie van de Servisch Orthodoxe Kerk werd hierdoor bevestigd en de Katholieken werden nog meer vervreemd van de regering.
Water in de wijn Na de dood van Alexander, nam de koninklijke-regent Pavle Karadordevic een meer gematigde houding aan tegenover de Kroaten en hun eis voor meer zelfbestuur. Na verscheidene onderhandelingsronden kwam het tot een vergelijk met de Boerenpartij. De Regent verving de Servische premier Milan Stojadinovic door Dragiša Cvetkovic, iemand die deze ideeën meer genegen was. Hij tekende de zogenaamde Cvetkovic-Macek Overenkomst met Vladko Macek, de leider van de Boerenpartij op 26 augustus 1939.
Macek werd een vice-president in de koninklijke regering terwijl Ivan Subasic de 'Ban' werd van het nieuwe Kroatische Banovina (een Ban / Banovina is een soort van graafschap). Dit 'Banovina' omvatte het merendeel van de provincies die Kroatië vormden, het grootste deel van Dalmatië (echter zonder Istrië, Rijeka en Zadar dat nog steeds tot Italië behoorde)en stukken van Bosnië-Herzegovina.
Dit compromis werd echter door velen afgekeurd. Enerzijds door de Kroatische nationalisten die dit zagen als een vorm van collaboratie met de in essentie kwalijke koninklijke regering, anderzijds door de Serviërs omdat er volgens hun een staat in een staat werd gecreëerd. De Communisten keurden het dan weer af omdat het onnodig de eenheid van de Zuid-Slavische volkeren verdeelde. Al bij al duurde deze situatie ook niet lang door het ontbreken van goed leiderschap (of een sterke koning) en door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waarbij de As-mogendheden snel het ganse land bezetten.
|